1914 Rotterdam Allerheiligste Verlosser Goudse Rijweg


Foto: (01)

Voorgeschiedenis:
De driebeukige neogotische kruisbasiliek was gebouwd in de trant van de Noord-Duitse baksteengotiek, en rijk gedecoreerd met zwartgeglazuurde baksteen. Front en dwarsschip zijn voorzien van trapgevels. Interieur met bundelpijlers en houten tongewelven, voorzien van trekbalken. Asymmetrisch front met forse toren op de linker hoek, welke werd bekroond door een hoge naaldspits met hoektorens.
Het ontwerp van Kayser leek sterk op dat van de St. Pauluskerk in Vaals en de H.H. Martelaren van Gorcumkerk in Rotterdam (Stieltjesplein; gesloopt 1976). De rijke beschildering en aankleding van het interieur zijn bij de liturgische vernieuwingen in de jaren 1960 versoberd.  (01)


Bericht uit "Het Orgel" mei 1914


Bericht uit "Het Orgel" november 1914

1914: Nieuw orgel door Standaart. Aan Standaart gegund na heftige strijd van mededinging. Ingebruikname op 12 april 1914 (voorlopig) en op 24 juli 1914 (definitief)
Een beschrijving van dit orgel is door de fa. Standaart als een aparte brochure uitgegeven.
Hoofdmanuaal: Prestant 16, Bourdon 16, Prestant 8, Viola d’Amore 8, Flüte harmonique 8, Roerfluit 8, Octaaf 4, Flüte dolce 4, Octaaf 2, Mixtuur 5 sterk, Cornet 5 sterk. Trompet harmonique 8.
Positief: Viool Prestant 8, Viool de Gamba 8, VoIX céleste 8, Quintadena 8, Holpijp 8, Open fluit 4, Woudfluit 2, Basson Hobo 8.
Pedaal: Prestantbas 16, Subbas 16, Openbas 8, Octaaf 4, Bazuin 16, Trombone 8. Oktaafkoppel.
Koppelingen: man.-pos., ped.-man., ped.-pos.
De kombinatieknoppen zijn in het hierna opgenomen citaat nader omschreven.

Ook in de R.-Kath. kerk der Eerwaarde Paters Redemptoristen, op den Goudschen Rijweg te Rotterdam, heeft de Electrische Kerkorgelfabriek van den Heer A. Standaart te Rotterdam een nieuw instrument geplaatst, dat zoowel om zijn uiterlijk en om zijn technische samenstelling, als om zijn edel karakter bijzondere vermelding overwaard is, en waarin de Hollandsche industrie opnieuw bewezen heeft met het buitenland te kunnen wedijveren.
Het orgel is, zooals gewoonlijk, geplaatst tegenover het hoofdaltaar en maakt uitwendig een grootschen indruk.
Het massief eiken, rijk gebeeldhouwde orgelfront verheft zich ruim 5 Meter boven het oksaal, dat daardoor geheel vrij blijft voor de koorzangers. Het werd in overleg met den orgelfabrikant gebouwd in oud-Gothischen stijl naar het ontwerp van den architect Kaiser, ook bouwmeester van het kerkgebouw. Het beeldhouwwerk is treffend schoon en bestaat hoofdzakelijk uit bloemmotieven.
Op elk der beide middenstijlen prijkt een uit massief eikenhout gesneden engel, die de bazuin blaast; en aan beide zijden temidden van fijn gesneden bloemwerk zijn aangebracht de wapens van de Eerw. Paters Redemptoristen en van de stad Rotterdam. De frontpijpen, alle sprekend, zijn van fijn gepolijst Bankatin en saamgebracht in een middentoren en een viertal daarnaast gelegen velden. Ze maken in hun zilverglans met de zeer schoone omlijsting een waarlijk verheven indruk.
De inwendige samenstelling getuigt van de groote vorderingen, die op het gebied van den orgelbouw zijn gemaakt en van de overwinningen, die de techniek over alle voorkomende moeilijkheden heeft behaald.
De Speeltafel, het kunstig bewerkte belangrijke deel, waaruit alles gecommandeerd wordt, staat in het midden van het oksaal, waardoor zich de koorzangers kunnen groepeeren om den organist, die tevens dirigent is, en dus, zooals reeds gezegd is, vijf Meter beneden de orgelkast.
Vanuit deze pneumatische centrale gaan geweldige bossen van luchtbuizen, voor de pneumatische inrichting, onder den grond en langs den muur op naar de fijngevoelige apparaten, die weder op hun beurt den juisten toon van het gewenschte register te voorschijn roepen. Sommige dezer apparaten bevinden zich ruim twintig meter van af de speeltafel, en totaal zijn 5400 Meter buis (de lengte van meer dan een uur gaans) in dit instrument verwerkt.
In de speeltafel bevinden zich twee klavieren en een vrij pedaal, waarboven de registers als wippers zijn aangebracht.
Hierdoor kan het registreeren zonder eenige moeite geschieden; onder het spel door raakt de organist met een der. vingers en passant de gewenschte wippers aan, waardoor de betreffende registers zich openen of sluiten, al naar verlangd wordt. Voor verschillende combinatie’s: Piano, Mezzo-forto, Forto en Tutti zijn onder het hoofdmanuaal drukknoppen aangebracht, die al weder even gemakkelijk te hanteeren zijn en waardoor men direct onderscheidene samenspelende registers opent. Een aflosser stelt in staat deze eveneens oogenblikkelijk weder uit te schakelen. Een basculetrede boven het voetklavier dient om onder het orgelspel de crescendokast, waarin het gansche positief is geplaatst, te openen en te sluiten en dus het zachtste pianissimo tot het sterkste crescendo te bewerken.
Ook nog op andere wijze kan gemakkelijk elke klanknuance worden verkregen. Door een tweede basculetrede kan een generaal-crescendo in werking worden gesteld, dat op hetzelfde oogenblik elke begeerde combinatie van geluiden te voorschijn roept.
Op een halven cirkel, waarop 12 verschillende registercombinatie’s staan aangegeven, van zeer zacht to t het sterkste forto, geeft een wijzer, die ook in verband staat met de basculetrede, aan, welke combinatie in werking wordt gesteld, zoodat dadelijk onder het spelen door elke registratuur, die gewenscht is, wordt verkregen. Door een drukknop kunnen dan uit die combinaties de tongwerken desverlangd nog weer buiten werking worden gesteld.
Doordat de klavieren uitschuifbaar zijn, kan het inwendige, zoo noodig, gemakkelijk worden gecontroleerd.
In waarheid mag deze speeltafel een kunststuk heeten.
(Het orgel) wordt van wind voorzien door een windtoestel van respectabele afmetingen en een geruischloos werkende electrische windmachine met automatische stroomregelingen en een capaciteit van 30 kubieke Meter in de minuut, welke inrichting in den toren is ondergebracht.
Een imposant windkanaal geleidt de geperste lucht naar de verschillende regulateurbalgen, die den wind in de verschillende vereischte spanningen verdeelen.
Het interieur van het orgel is in twee verdiepingen gebouwd.
Op de eerste etage zijn de windladen en het pijpwerk van het hoofdmanuaal en van het pedaal geplaatst, op de bovenste verdieping bevindt zich het positief, dat door een uitmuntend werkende zwelkast is omsloten.
Tezamen tellen we hier 1750 pijpen, waarvan de grootste 5.50 Meter lang is en een omvang heeft van 1.20 Meter, terwijl de lengte van de kleinste slechts eenige millimeters bedraagt.
Een kijkje vanaf het zich op duizelingwekkende hoogte bevindende positief, waar omheen ruime looppaden zijn aangebracht, naar de zich op den beganen grond bevindende speeltafel maakt het begrijpelijk, dat hier bijzondere moeilijke technische problemen waren op te lossen, vóór de onberispelijke aanslag was verkregen, die nu een der vele deugden is van dit inderdaad belangwekkend orgel.
Trouwens alles draagt het karakter van soliditeit en keurige afwerking.
De windladen met pijprooster enz.zijn van zuiver rechtdradig Slavonisch op quartier gezaagd eikenhout en de pijpenstokken zijn met eerste soort Spaansch mahoniehout opgedikt, om oxydatie der pijpenvoeten te voorkomen.
Ook alle andere onderdeelen, welke in directe aanraking komen met het metalen pijpwerk zijn eveneens van genoemde houtsoort vervaardigd.
De windtoevoer geschiedt door een drieledig windtoestel, bestaande uit een reservoir- en twee aanvoerbalgen, met in- en uitspringende vouwen dubbel belederd en van ijzeren scharen voorzien; de windregeling door twee regulateurs, met automatische voeding.
Het metalen pijpwerk is vervaardigd uit een mengsel van 75% Engelsch tin en 25% Spaansch lood. De frainspijpen van respectievelijk 90% en 10%.
De houten pijpen zijn van Cypressenhout, dat na proefnemingen bewezen heeft de beste klankresultaten te geven, en door een laag van blanke vernis tegen de inwerking der lucht beveiligd.
Ook dit nieuwe orgel in de kerk der Eerw. Paters Redemptoristen werd door eene commissie, waarin, naast den bekenden toonkunstenaar, den heer Jos. Verheyen van Amsterdam, nog wel een der concurrenten van den fabrikant zitting had, in alle opzichten bevonden te beantwoorden aan de daarvoor gestelde hooge eischen.
’t Mag dan ook zonder grootspraak genoemd worden een monument voor de bekwaamheid des meesters en de deugdelijkheid zijner werken.
We verwonderen ons bij de groote verscheidenheid van klanknuances. Anonieme beschrijving in boekje kerkorgels - 33/41.



Rotterdamsch nieuwsblad 08-04-1914



Artikel uit "het Orgel" van april 1915. De afbeelding kan word vergroot door er op te klikken.



Foto: (01)

1951: Restauratie door André Fonteijn. Ingebruikname op 16 juni 1951. Adviseur bij de werkzaamheden was pater C. Huigens namens de KKOR. (02)

1970: Ondanks (voordracht tot) plaatsing op de Rijksmonumentenlijst in jaren 1970, toen het enige r.-k. Rijksmonument in Rotterdam, buiten gebruik gesteld in 1978.  (01)

1979: Kerk, orgel en klooster door brand zwaar beschadigd 1979; de hoge torenspits ging daarbij verloren.  (01)

1982-1984: Van eind 1982 tot medio 1984 is het casco van de kerk (muren schip en transept, de pilaren binnen, en de voorgevel) gerestaureerd c.q. geconsolideerd. De koorafsluiting en het traptorentje achter het rechter transept zijn daarbij verdwenen. Vanaf medio 1984 verbouwd tot appartementen c.q. studentenwoningen. De torenspits is helaas nooit herbouwd. Torenromp en voorgevel zijn redelijk intact gebleven, en goed herkenbaar als voormalige kerk. (01)


Bronvermelding:

  1. www: http://www.reliwiki.nl/index.php?title=Rotterdam,_Goudse_Rijweg_419_-_Allerheiligste_Verlosser 
  2. www: Orgeldatabase Piet Bron